woensdag 16 juli 2008

Michael Pollan - Een pleidooi voor echt eten. Manifest van een eter

Eten, Echt Eten, Nutritionisme, Cultuur en Gezondheid


Gezondheid is een verkoopsargument waarop de voedingsmiddelenindustrie (en de geneesmiddelenindustrie) hun strategieën baseren zonder daadwerkelijk bekommerd te zijn om het fundamentele welzijn van de mens. De mogelijkheid daartoe wordt geschapen door de Amerikaanse politiek die goedkope calorieën bij de bevolking wil brengen en daarmee het economisch overwicht van de geïndustrialiseerde voedingsindustrie stimuleert. Deze laatste beroept zich daarbij al te graag op een reductionistische voedingswetenschap die de wankele basis biedt voor lucratieve ‘innovaties’, en op gezondheidsorganisaties die welwillend en tegen betaling hun gezondheidslabel verlenen aan tal van nieuwe voedingsmiddelen. Het wetenschappelijke eten dat hiervan het resultaat is, is echter rechtstreeks verantwoordelijk voor de gezondheidscrisis die momenteel plaatsvindt in de Verenigde staten. Dat is in een notendop de aanklacht die de Amerikaanse filosoof en hoogleraar journalistiek Michael Pollan formuleert in zijn recentste boek In Defence of Food dat in het Nederlands werd vertaald als Een pleidooi voor echt eten. De oplossing is volgens Pollan even simpel als sloganesk: ‘Eet echt voedsel. Niet te veel. Vooral planten.’


Eten en gezondheid

Michael Pollans vorige bestseller bracht een schokeffect teweeg bij de hoger opgeleide Amerikaanse huishoudens. In The Omnivore’s Dilemma ging hij op zoek naar de perfecte maaltijd temidden een wereld vol fast-food en rapporteerde hij over de gang van zaken in de afmesterijen, de voedselverwerkingsbedrijven, de bio-industrie en lokaal gerunde boerderijen en veehouderijen. Pollan duidde daarbij de ecologische en ethische dimensies van onze voedselkeuze maar liet het gezondheidsvraagstuk grotendeels buiten beschouwing. De impact van de voedingsmiddelenindustrie op de gezondheid van de westerse mens stelt Pollan nu wel centraal in In Defence of Food. Vanuit de observatie dat geen enkel ander volk ter wereld zich drukker maakt om de gevolgen van de voedingskeuze voor de gezondheid dan de Amerikanen en dat geen enkel volk meer voedinggerelateerde gezondheidsproblemen kent als obesitas, diabetes, cardiovasculaire ziektes en verschillende vormen van kanker, destilleert Pollan de eenvoudige vraag wat we nu moeten eten. Het antwoord op deze vraag is verbazingwekkend eenvoudig: ‘food’ – wat in de Nederlandse vertaling consequent wordt vertaald met ‘echt eten’.

Voedsel (‘food’, ‘echt eten’) komt veelvuldig voor in traditionele diëten en is het product van evenwichtige en gevarieerde landbouwculturen die de complexe dialoog met de seizoenen aangaan en die kwaliteit en gezondheid van de gewassen boven kwantiteit, industriële beheersbaarheid en eenvoud stellen. Deze landbouwculturen staan in schril contrast met de geïndustrialiseerde en sterk gesubsidieerde Amerikaanse monoculturen die erop gericht zijn goedkope calorieën bij de bevolking te brengen onder de vorm van mais, soja en tarwe die respectievelijk worden verwerkt tot fructoserijke stroop, oliën en geraffineerd meel – samen goed voor ongeveer 60% van de dagelijkse hoeveelheid calorieën in het Amerikaanse dieet. Dit levert heel veel energie op, maar daarna heel weinig andere dingen, met als gevolg dat een heel nieuw fenomeen is opgedoken in de Amerikaanse samenleving, namelijk de manifestatie van symptomen van overvoeding en ondervoeding in hetzelfde lichaam.


Nutritionisme en gezondheid

Niet toevallig zijn mais, soja en tarwe gewassen die uitzonderlijk efficiënt zijn in het omzetten van zonlicht, meststof, water en lucht in eiwitten, vet en koolhydraten. In het begin van de 19de eeuw ontdekte de Britse arts en scheikundige William Prout deze drie macronutriënten van voedsel en inspireerde zo de Duitse Justus von Liebig die prompt op deze theorie varieerde en het leven verklaarde aan de hand van een handjevol chemische voedingsstoffen. De vleesextracten en babyvoeding die deze grondlegger van de moderne voedingswetenschap creëerde, leverden echter niet de verwachte resultaten op. Daarop nam de wetenschap het voedselmysterie opnieuw onder de loep en ontdekte micronutriënten zoals vitamines. De successvolle synthetische productie van vitamines en de spectaculaire invloed op de gezondheid van de bevolking, en de politieke bemoeienissen met een aantal rapporten over het verband tussen voeding en gezondheid in de tweede helft van de twintigste eeuw verschoven de focus van voedingsmiddelen in de algemene voorstelling van wat het inhoudt om te eten geleidelijk aan naar voedingsstoffen.

De voedingswetenschap begon zich bezig te houden met de bestudering van de effecten van die voedingsstoffen die ze kon isoleren en leverde zo de wetenschappelijke basis voor de voedingsmiddelenindustrie die onder het goedkeurend oog van de Amerikaanse overheid gretig inspeelde op deze reductionistische visie op eten. Zo werden aanbevelingen van de Amerikaanse Nationale Academie van Wetenschappen over de relatie tussen kanker en voeding in 1982 bijvoorbeeld per voedingsstof en niet per voedingsmiddel geformuleerd om belangrijke economische belangengroepen niet voor het hoofd te stoten. Deze gangbare politiek-wetenschappelijke praktijk reduceerde het maatschappelijke, economische, ecologische, ethische en medische debat over voeding vanaf de jaren 1980 tot concepten en begrippen als meervoudig onverzadigd, cholesterol, enkelvoudig onverzadigd, hoolhydraat, vezel, polyfenolen, aminozuren, flavonolen, carotenoïden, antioxidanten, probiotica en fytochemicaliën. De daaruit spruitende ideologische beweging die ervan uitgaat dat voedsel in essentie de som is van zijn voedingsbestanddelen en dat de gecombineerde inname van deze voedingsstoffen in de vorm van voedsel uitsluitend het in stand houden en bevorderen van de lichamelijke gezondheid als doel heeft, is het nutritionisme gaan heten. Deze ideologie die aangestuurd wordt door de voedingswetenschap en waarmee de machtige voedingsmiddelenindustrie de politiek in de tang houdt, beheerst alle voedingsdebatten en houdt zichzelf in stand door de voortdurende diabolisering van slechte voedingsstoffen ten voordelen van goede. In de voedingsmarketing werden de voorbije decennia geraffineerde koolhydraten uitgespeeld tegenover vezels, dierlijke tegenover plantaardige eiwitten, verzadigde vetten tegenover meervoudige onverzadigde vetten, en recentelijk omega-3 tegenover omega-6 vetzuren en de transvetten.

Een van de best aantoonbare miskleunen van het nutritionisme is de dertigjarige campagne voor vetarme voeding onder het voorwendsel dat vet in onze voeding verantwoordelijk is voor chronische ziektes. Deze campagne werd het meest duidelijk in het massale aanprijzen van margarine in plaats van boter. Ten eerste was deze campagne voor vetarm eten op weinig wetenschappelijk bewijs gebaseerd, en ten tweede verving de margarinecampagne het mogelijk lichtelijk ongezond vet van boter door de aantoonbare dodelijke transvetten die te vinden zijn in gehydrogeneerde plantaardige oliën waaruit margarine bestaat. De campagne voor vetarm eten in Amerika viel dan ook samen met een dramatische toename van obesitas en diabetes. De verdere adviezen om vetten in onze voeding te vervangen door koolhydraten, wat weerspiegeld werd in de officiële Amerikaanse voedingsdriehoek is rechtstreeks verantwoordelijk voor de toename van hart- en vaatziekten. Oeps, driemaal oeps. Maar geen enkele officiële instantie die hierover ooit een mea culpa heeft geslaan.


Cultuur en gezondheid

Het nutritionisme leidt onvermijdelijk tot lucratieve voedsel- en dieetrages en -fobieën en ontneemt de eter alle tastbare controle over zijn eigen dieet. De impact van het nutritionisme op de bevolking verloopt onder andere via allerhandige voedselachtige producten die jaarlijks worden gelanceerd – in de Verenigde Staten alleen al naar schatting 17.000 – en die de consument met allerlei gezondheidsclaims trachten te overtuigen. De impact van het Amerikaanse voedingspatroon op de algemene gezondheid valt niet meer te ontkennen. De voornaamste doodsoorzaken (naast ongelukken) zijn voedselgerelateerd. Dit leidt tot naties van orthorexia-lijders of mensen met een ongezonde obsessie voor gezond eten, wat weer bijdraagt tot het succes van de voedingsmiddelenindustrie en hun reductionistische kijk op voedingsstoffen. Maar een dergelijke ideologie kan nooit zo succesvol zijn als de heersende (Amerikaanse) cultuur er niet ontvankelijk voor is. Zo zijn de netjes afgelijnde maaltijden onder sociale controle en onder leiding van een persoon die het eten opschept en dus ook de hoeveelheden bepaalt (de moeder) al lang ingeruild voor individuele schrokmomenten waarbij de grootte van de verpakking de hoeveelheid bepaalt, of door één langerekt solitair snackmoment dat zich probleemloos verplaatst van de huiskamer naar de werkvloer en de wagen. Zo wordt de vervreemding van de consument met de oorsprong van voedingsmiddelen in de hand gewerkt door het verdwijnen van lokale leveranciers ten voordelen van de supermarkten. Zo is de winstgevende erkenning van voedingsgerelateerde aandoeningen zoals diabetes en hart-en vaatziekten als aanvaardbare levensstijl nefast voor de inspanningen om de manier te veranderen waarop binnen een cultuur wordt gegeten.


Echt eten

Tegenover dit alles stelt Michael Pollan een holistische benadering van eten voor die voor de gemiddelde Vlaming waarschijnlijk minder opzienbarend is dan voor de gemiddelde Amerikaan waarvoor dit boek toch vooral is geschreven. In zijn adviezen voor het doorbreken van wat hij het westerse voedingspatroon noemt, refereert hij meermaals aan de traditionele diëten, mores, gebruiken en culturen van Europese landen waarin ook de Vlaming zichzelf herkent. Wij kennen een eeuwenlange en levendige traditie van marktbezoeken die ons in direct contact brengt met de voedingsmiddelen en de producenten. Over het algemeen kent de Vlaming nog de drie traditionele maaltijden en worden die nog veel in groepsverband genuttigd. In menig Vlaams huishouden staat de mama of de papa nog in de potten te roeren, en de belangstelling voor alles wat met koken, eten en voeding te maken heeft, tiert welig. In Vlaamse tuintjes worden nog kruiden, groenten en fruit gekweekt.Vlaanderen heeft een terroirkeuken die al jaren aan een flinke opmars bezig is en waarbij een ongekende diversiteit aan gekende en vergeten groenten worden gebruikt. De Vlaming is een bourgondiër die oog heeft voor de kwaliteit van het eten, daar graag ook wat voor neertelt en best wel lang tafelt. Vele Vlamingen zijn nog niet al te vervreemd geraakt van overgrootmoeders keuken die nog altijd van moeder op dochter wordt doorgegeven. Maar teveel optimisme kan makkelijk in overmoed en ontkenning van de problemen omslaan.

Een pleidooi voor echt eten biedt een typisch Amerikaans verhaal – zowel qua feitelijkheden, voorbeelden, generaliseringen als romantische ideeën over Europese eettradtities – dat door deze vertaling naar het Nederlands schrikwekkend dichtbij komt. Zoals Michael Pollan waarschuwt: ‘De Europese cijfers over diabetes naderen die van de Verenigde Staten in snel tempo, en de toename van die voor diabetes en hart- en vaatziekten zal zonder enige twijfel volgen.’ We zijn dus gewaarschuwd. Het is hoopgevend dat de ontsnappingsroutes die Pollan uittekent weg van het destructieve Amerikaanse voedingspatroon voor de Vlaming zeker haalbaar zijn en minder inspanningen en aanpassingen vergen dan voor de gemiddelde Amerikaan. En van een pleidooi voor echt eten is nog niemand slechter geworden.

[Edward Vanhoutte]


Titel: Een pleidooi voor echt eten. Manifest van een eter
Auteur: Michael Pollan
Vertaler: Ronald Vlek
Uitgeverij: De Arbeiderspers
Jaar: 2008
Collatie: 196 pp.
ISBN: 978-90-295-6633-9
Kwalitatieve beoordeling: ****
Moeilijkheidsgraad: III
Originele titel: Michael Pollan, In Defense of Food. The Myth of Nutrition and the Pleasures of Eating. London / New York: Penguin, 2008, 242pp. ISBN: 978-1-846-14096-9.

Een versie van deze tekst verscheen in De Leeswolf, 2008/6